2. Advent en kerstmis catechese
Dinsdag 21 november ’24
Plaats: Kabbeek kapel, Gilainstraat
Contents
Kinderen verkennen de betekenis van de Advent en Kerstmis
Kerstverhaal over de ezel Jesse
HET VERHAAL VAN DE GEBOORTE VAN JEZUS
vanuit de verhalen over de geboorte van Jezus
Maria en Jozef gaan naar Bethlehem, omdat ze zich moeten laten inschrijven in de stad waar ze geboren zijn. Maria verwacht een kindje, ze heeft een hele dikke buik. Nu moeten ze vele dagen reizen om in Bethlehem te komen. Het is erg zwaar. Als ze aangekomen zijn, vinden ze ‘s avonds geen slaapplaats. Niemand laat hen binnen! Het enige wat ze nog konden vinden was een lege stal.
In een stal wordt Jezus geboren. Wat zijn Jozef en Maria blij met hun kindje! Ze zijn alle ellende van de vorige dagen vergeten, want Jezus is een stralende baby. Voorzichtig leggen ze hem in een voederbak van de dieren. Jezus ligt dus in een etensbak vol stro in de plaats van een zacht bedje.
In de
buurt zijn herders, ze zijn bij hun schapen. Het is nacht, maar plots staat er
een schitterende engel bij hen. Niet bang zijn, zegt de engel, er is iemand
geboren die jullie zal redden, de zoon van God. De herders zijn blij en willen
gaan kijken. Plots zijn er nog meer engelen aan de hemel. Ze zingen over vrede.
De herders gaan naar de stal en vinden Jozef, Maria en een pas geboren baby in een kribbe: Jezus! Ze vertellen over de engelen die ze zagen. Iedereen begrijpt dat dit een heel bijzonder kindje is. Een kind dat vrede brengt.
Vertel dat christenen uitkijken naar de geboorte van Jezus. Omdat Jezus licht en vrede brengt, steken christenen elke week een kaarsje meer aan.
Hoe kunnen jullie in deze periode een licht zijn voor andere mensen?
· Wie alleen is?
· Wie arm is (niet genoeg centen heeft om eten of verwarming te kopen, wie op straat moet leven)?
· Wie ziek is?
· Wie oud is?
· Wie droevig is?
(al deze mensen zitten ‘in het donker’, in een donkere situatie; in ieder geval niet in ‘het licht’)
Voorleestijd: ca. 10 minuten
Jesse is een oude, grijze ezel. Hij woont in een vervallen stal aan de rand van het dorp Bethlehem. Hij is een beetje blind en hoort ook niet meer zo goed. Eigenlijk kan Jesse niet zoveel meer. Hij is in het laatste stukje van zijn leven aanbeland en hij vindt het goed zo. Het was een mooi leven. Heel lang geleden was hij namelijk een bijzondere ezel. Toen kon hij zo hard met zijn staart ronddraaien, dat hij met zijn achterpoten een stukje van de grond kwam. Net als een helikopter. Toen kwamen de mensen naar hem toe. Uit alle landen.
‘Jesse, Jesse,’ riepen ze dan. ‘Doe nog eens een helikopter na.’
Tja, dat was vroeger.
Nu loopt hij langzaam door de Hoofdstraat van het dorp. Sjokkend langs de kant van de weg, met zijn kop naar beneden. Elke dag loopt hij hetzelfde rondje.
Maar vandaag is het anders. Vandaag is het druk in het dorp. Overal lopen mensen en het lijkt wel of ze allemaal een plekje zoeken om te blijven slapen. En dat in zo’n klein dorp. Jesse schudt eens met zijn kop, hij moet nu goed opletten met al die mensen.
‘Hé, kijk eens een beetje uit, stomme ezel.’
Jesse krijgt een duw.
‘Zeg ouwe ezel, ga eens naar je stal.’
Jesse krijgt een klap op zijn kont.
De mensen kijken allemaal boos naar hem.
‘Au.’
Weer een klap.
Jesse wordt weleens vaker gepest. Soms zijn er kinderen die naar hem schreeuwen of met een stok naar hem prikken. Hij loopt dan gewoon verder. ‘Schelden doet geen zeer,’ denkt hij dan. Maar leuk is het niet.
Heel af en toe probeert Jesse nog weleens met zijn staart te draaien, maar dat gaat nu veel te langzaam. Hij komt geen millimeter meer van de grond.
Soms zijn er ook hele aardige kinderen die een rondje op zijn rug mogen rijden. Die kinderen lachen en geven hem een appel.
‘Oh ja, er is niets lekkerder dan een appel.’ Zijn maag begint ervan te knorren.
Opeens kijkt Jesse om zich heen en schrikt. Hij was zo in gedachten, dat hij niet eens merkte dat het donker is geworden. De laatste tijd heeft hij dat wel vaker. Dan sjokt hij urenlang zonder na te denken en eigenlijk ook zonder echt iets te zien. Maar deze keer is het wel heel vreemd. Er zijn hier ook helemaal geen mensen meer. Hij staat stil en weet niet welke kant hij uit moet. Hij is verdwaald en het wordt al wat kouder.
‘Ik denk dat ik deze keer niet thuis ben met Kerst,’ denkt Jesse en daarvan wordt hij een beetje treurig, want met Kerst brandt er altijd een vuur voor de stal en dat is lekker warm. Ook zijn de mensen dan aardiger. Ze komen vaker een appel brengen en strelen hem over zijn manen. Vorig jaar heeft Jesse met Kerst wel twaalf appels gegeten. Dat was een topjaar.
Net als Jesse achter een struik wil gaan liggen, om een beetje beschut de nacht door te brengen, hoort hij stemmen. Er komen twee mensen aan. Een man een vrouw.
‘Kijk eens,’ zegt de man. ‘Een ezel. Misschien komt het nu toch nog goed.’
Jesse loopt langzaam achteruit.
‘Rustig maar,’ zegt de man. ‘Wij doen je niks. Ik ben Jozef en mijn vrouw is erg moe. Misschien kan ze op je rug meerijden?’
Jesse twijfelt, maar als de man een lekkere, sappige, glimmende appel uit zijn tas pakt, komt Jesse dichterbij. De man streelt hem en praat geruststellende woordjes, terwijl Jesse luidkeels staat te smakken en knauwen op de appel.
Even later zit de vrouw op de rug van Jesse en vertrekken ze richting dorp.
In het dorp hebben alle mensen ondertussen een slaapplaats gevonden. Iedereen is binnen. Overal zie je lichtjes achter de ramen branden en klinkt er gezellig geroezemoes. Zij zijn de laatsten. De man is vermoeid en zucht.
‘Er is nergens een plekje, Maria, alles zit vol’.
Wanneer hij bij het laatste huis vraagt of er nog plaats is, wordt er alleen met het hoofd geschud en gewezen naar een oude stal om de hoek.
‘Misschien is daar nog een plekje in het stro. Het is er in ieder geval droog.’
Jesse sjokt voort met de vrouw op zijn rug. Hij vindt het prima zo. Het zijn aardige mensen. Wanneer Jesse om zich heen kijkt, gaan zijn ogen steeds wijder open. Hij is hier al vaker geweest. Dit is in de buurt van zijn stal.
‘Hč, hoe kan dat. Deze mensen hebben me weer thuisgebracht.’
‘Kijk,’ zegt de man tegen zijn vrouw. ‘De stal is leeg. Er is zelfs geen ezel.’
‘Du-huh,’ denkt Jesse. ‘Natuurlijk niet. Ik woon hier en ik was toevallig verdwaald.’
De vrouw gaat op het stro liggen en de man steekt buiten een vuur aan. Jesse gaat lekker bij het vuur liggen en valt meteen in slaap. Morgen wordt het dus toch nog een fijne Kerst.
Midden in de nacht schrikt Jesse wakker. Hij hoort een kindje huilen. Heel dichtbij. Dan ziet hij een klein baby’tje liggen in zijn voerbak. Zijn voerbak! Hoe moet hij nu eten. Hij staat verstoord op. Dan ziet hij nog meer mensen. Herders. Zij knielen voor het kindje en zeggen: ‘Er is een Koning geboren’.
Het moet toch niet gekker worden. Dat kindje in zijn kribbe is een koning? Jesse kan het niet geloven. Ineens staan er nog meer mensen bij de stal; zijn stal. Het zijn drie wijzen uit een ander land, die allemaal geschenken neerleggen voor het kindje.
Ook zij knielen en zeggen: ‘Er is een Koning geboren.’
Jesse dringt zich een beetje naar voren en kijkt verbaasd in de voerbak. Daar ligt in het stro wel een heel lief jongetje, dat is waar, maar een koning? Op dat moment draait het jongetje zijn hoofdje om en kijkt Jesse aan. Er gaat er een tinteling door het oude lijf van Jesse, een rare en toch ook lekkere tinteling. Hij raakt ervan in de war en loopt naar buiten om wat frisse lucht te krijgen. Daar staat hij meteen stil. Hij voelt zich opeens anders.
‘Huh,’ denkt Jesse. ‘Wat is hier aan de hand.’
Hij voelt zich kiplekker. Het is jaren geleden dat hij zich zo goed voelde. Hij maakt zelfs een sprongetje. Heel voorzichtig probeert Jesse of zijn staart wil ronddraaien. En langzaam draait zijn staart steeds sneller en sneller, totdat zijn achterpoten een stukje van de grond komen.
‘Het is een wonder,’ schreeuwt Jesse het uit. ‘Het is een wonder.’
De herders en de wijzen draaien zich om en kijken glimlachend naar Jesse.
‘Ja, het is een wonder,’ zeggen ze. ‘Jezus is geboren.’
In de voerbak kraait het kindje van plezier.
Het verhaal van de geboorte van Jezus en wat daaraan voorafging staat in elke kinderbijbel.
1. Maria krijgt een boodschap van God (Lucas 1,26-38)
In Nazaret woonde een jonge vrouw, ze heette Maria. Ze zou al gauw gaan trouwen
met Jozef. Jozef was timmerman, maar hij was ook familie van koning David.
Op een dag besloot God om de engel Gabriël naar Maria te sturen. Hij moest haar
vertellen dat ze een kindje zou krijgen.
‘Dag Maria, God houdt heel veel van jou’, zei de engel. Maria schrok
ervan.
‘Wees maar niet bang’, ging Gabriël verder, ‘God heeft jou gezegend.
Je zult een kindje krijgen en je moet hem Jezus noemen, dat betekent ‘God
redt’. Hij is Gods Zoon, en Hij zal voor altijd Koning zijn. De Koning die God
heeft beloofd.’
Maria luisterde naar alles wat Gabriël zei, maar ze begreep er niet veel
van. Hoe kon dat nu? Ze had niet eens een man!
Wel begreep ze dat het God zelf was die dit van haar wilde. En de engel zei ook
nog dat het kindje door de heilige Geest zou komen.
‘Ik wil God graag dienen’, fluisterde ze, ‘laat het maar gebeuren
zoals God het wil’.
En nadat ze dat gezegd had, was Gabriël opeens weer verdwenen.
2. Maria gaat op bezoek bij Elisabet (Lucas 1,39-44)
Gabriël had ook
iets verteld over Maria’s nicht Elisabet: dat die ook een kindje zou krijgen.
Maria besloot Elisabet op te zoeken. Toen Elisabet Maria zag, voelde ze hoe
bijzonder dit kindje zou worden, en ze riep uit: ‘Maria, jij bent gezegend
door God, net als het kindje dat je krijgt. Wat ben ik blij dat je bent
gekomen! En mijn kindje is óók blij, ik voel hem trappelen in mijn buik!’
Uit blijdschap zong Maria een lied voor God.
3. Jozef en Maria gaan naar Bethlehem (Lucas 2,1-5)
Een paar
maanden later gaf de keizer een bevel aan alle mensen in zijn rijk.
Alle mensen moesten geteld worden, en daarvoor moesten ze terug naar de plaats
waar hun familie vandaan kwam. Omdat de familie van Jozef uit Bethlehem kwam,
gingen Maria en Jozef op weg naar Bethlehem.
Het was een lange reis, helemaal vanuit Nazaret. Gelukkig kon Maria af en toe
een stukje op het ezeltje rijden, want ze was zo moe.
4. Geen plek voor Maria en Jozef
(Lucas 2,6-7)
Eindelijk waren
ze in Bethlehem.
Het kindje kon nu elk moment komen, en ze wilden graag een slaapplaats vinden.
Maar hoe Jozef ook zocht, er was nergens in een herberg een plek om te slapen.
Maria was zo moe, dat een herbergier medelijden met haar kreeg. Hij gaf Jozef
en Maria een plaatsje in een stal.
5.Kerstmis Jezus wordt geboren
en krijgt bezoek (Lucas 2,7-20)
Die nacht, in
die stal, werd het kindje van Maria geboren. ‘Hij heet Jezus’, zei ze,
want dat had de engel haar gezegd.
Maria en Jozef wikkelden de kleine Jezus in doeken, en legden hem voorzichtig
in een kribbe te slapen. Die voerbak voor de dieren leek net een wiegje.
Buiten Bethlehem, in het open veld, pasten de herders op hun schapen.
Plotseling werd het helemaal licht en zagen ze een engel van God. Wat schrokken
ze!
De engel zei: ‘Wees maar niet bang, want ik heb goed nieuws voor alle
mensen. Vandaag is er een Koning geboren, in Bethlehem, de stad van David. De
nieuwe Koning is een pasgeboren baby. Zijn moeder heeft Hem in doeken
gewikkeld, en nu ligt Hij te slapen in een kribbe.’
Opeens was de lucht vol met engelen die blij zongen: ‘Eer aan God in de
Hoge! God houdt van mensen, Hij brengt vrede voor iedereen.’ De herders dansten
van blijdschap in het rond. Een Koning die vrede brengt, dat is goed nieuws!
Ze besloten meteen de nieuwe Koning te gaan zoeken in Bethlehem. Daar vonden ze
Maria en Jozef, en het kindje, precies zoals de engel had gezegd.
Edith Vos
Illustraties Marjet de Jong