WAT INDIEN GEDOOPT IN EEN ANDERE
GEMEENSCHAP DAN DE KATHOLIEKE KERK
Om deel te kunnen nemen aan de sacramenten van de Rooms
Katholieke Kerk is een eerste vereiste dat je binnen deze gemeenschap gedoopt werd.
Tegenwoordig wordt er ook wel eens gekozen om kinderen te laten dopen door een
‘rituelen bureau’ zoals Rent-A-Priest of door een andere gemeenschap, bvb De
Goede Herder (Dendermonde), of nog andere -niet tot de Rooms Katholieke Kerk
behorende- gemeenschappen. De doop wordt wel erkend (het doopsel is m.a.w.
geldig), zoals bij de Protestanten, Anglicanen of Orthodoxen, maar aangezien
men buiten de Katholieke Kerk is gedoopt maakt men geen deel uit van de
katholieke gemeenschap en kan men dus ook de sacramenten die binnen de
katholieke gemeenschap worden gevierd niet ontvangen.
Wie dus niet binnen onze kerk gedoopt werd en toch als
gelovige onze sacramenten wenst te ontvangen moet de overstap maken van de ene
kerk naar de andere. Dit kan door een eenvoudig ritueel.
Wat moet er
gebeuren om die overstap te maken?
De ouders dienen een brief te schrijven aan de pastoor
waarin men afstand doet van de vorige gemeenschap en dienen hun motivatie te
verwoorden waarom men wil dat hun zoon of dochter wordt opgenomen in de RKK,
gevolgd door een gesprek. De pastoor vraagt dan de opname aan aan de bisschop
die dan de toelating geeft om met het gepaste ritueel de persoon op te nemen.
De
bisschoppen schreven hierover deze verklaring:
DE OPNAME VAN EEN KIND IN DE VOLLEDIGE GEMEENSCHAP VAN DE
KATHOLIEKE KERK
1. De laatste jaren worden pastorale verantwoordelijken
bij de voorbereiding van de eerste communie van kinderen soms geconfronteerd
met bijzondere situaties. Steeds vaker komt het voor dat ouders hun kind willen
inschrijven voor de eerste communie, terwijl de doop ervan niet heeft plaats
gehad in een katholieke kerkgemeenschap, maar elders:
1.1. hetzij in één
van de Kerken of kerkelijke gemeenschappen met wie de katholieke Kerk in België
een overeenkomst van wederzijdse dooperkenning heeft afgesloten (met name de
Orthodoxe Kerken, de Verenigde Protestantse Kerken en de Anglicaanse Kerk). Zo
bijvoorbeeld bij kinderen van buitenlandse oorsprong die kort na hun geboorte
door Belgische ouders werden geadopteerd, maar die in hun geboorteland in één
van de genoemde Kerken werden gedoopt.
1.2. Ofwel
gebeurde de kinderdoop in een groepering met wie er geen dergelijke
overeenkomst van wederzijdse dooperkenning is afgesloten.
1.3. In nog andere
gevallen werd de doopviering voorgegaan door medewerkers van een
rituelenbureau.
2. Het gaat
hier om situaties die nogal wat van elkaar verschillen, maar in geen van deze
gevallen kan men het gedoopte kind automatisch toelaten tot de deelname aan de
eerste communie. Dit zou afbreuk doen aan de betekenis en de geloofwaardigheid
van deze sacramenten en het kerkelijke karakter ervan rechtstreeks ondermijnen.
Vooraleer een kind de eerste communie in de katholieke
Kerk kan ontvangen, moet het in volle gemeenschap zijn met de katholieke Kerk
of er eerst in opgenomen worden. De pastorale verantwoordelijken zullen daarom
in de eerste plaats nagaan hoe en door wie de doop werd toegediend. Daarnaast
is ook verder gesprek noodzakelijk met de ouders, dat eventueel kan leiden tot
de opname van het kind in de volle gemeenschap van de katholieke Kerk.
2.1. De vraag naar de geldigheid van de doop
Een kind dat geldig gedoopt is, kan in de volle
gemeenschap met de katholieke kerk opgenomen worden. De geldigheid van het
doopsel moet geval per geval bekeken worden. In vele gevallen zijn de doopsels
waarover hierboven sprake was, geldig toegediend, namelijk door drievoudige
onderdompeling of begieting met water, onder aanroeping van de H. Drie-eenheid.
Wie geldig werd gedoopt, mag niet opnieuw gedoopt worden, want het doopsel kan
niet herhaald worden. Evenmin is het toegestaan het doopsel nogmaals “onder
voorwaarde” toe te dienen tenzij er na onderzoek een gegronde twijfel blijft
bestaan, hetzij over het feit, hetzij over de geldigheid van het reeds
toegediende doopsel.
Ondanks het feit dat veel van de genoemde doopsels geldig
kunnen zijn, rijzen er toch verschillende vragen. Feitelijk gaat het immers
vaak om vieringen die gebeurd zijn zonder enige band met de katholieke Kerk,
noch bij de voorbereiding, noch bij de viering. In de katholieke
sacramentenopvatting spelen doop en eucharistie echter een belangrijke rol in
de opbouw van de kerkgemeenschap. Ze kunnen dus ook niet los van de
kerkgemeenschap worden gevierd.
De bedoeling van de initiatiesacramenten staat dan ook
haaks op een louter ‘klantgerichte’ aanpak, waarbij het kerkelijke karakter van
de doop helemaal uit het zicht verdwijnt. Verder blijkt de rituele vormgeving –
ondermeer door een heel sterke persoonlijke invulling van de viering - soms ver
af te staan van de erkende Orde van dienst en mist ze soms essentiële
betekeniselementen van de christelijke doop (cf. CIC, canones 850-860).
2.2. Het pastorale gesprek met de ouders.
In dit gesprek moeten verschillende elementen ter sprake
komen:
a. een
verantwoording, van de kant van de pastorale verantwoordelijken, waarom men het
kind dat buiten de katholieke Kerk werd gedoopt niet zomaar kan toelaten tot de
eerste communie
b. een
uitnodiging aan de ouders om in vrijheid te kiezen, hetzij voor de katholieke
Kerk hetzij voor een andere religieuze gemeenschap of dienstverlening; een
oproep ook om consequent te zijn in de keuze die ze maken.
c. het aanbod
aan de ouders en aan het kind om hun keuze voor de rooms-katholieke Kerk
openlijk uit te spreken en om tijdens een liturgische viering in de volledige
gemeenschap van de katholieke Kerk te worden opgenomen.
Het is wenselijk dat dit gesprek met beide ouders gevoerd
wordt en dat beiden hun toestemming geven om de ritus van de opname te laten
gebeuren. In geval van onenigheid tussen de ouders kan men ofwel voorstellen om
de stap uit te stellen en eerst tot een consensus te komen, ofwel de weg van de
verantwoordelijkheid over het kind volgen, zoals die door de burgerlijke
overheid is vastgelegd.
3. De vraag
naar een opname in de volledige gemeenschap van de katholieke Kerk kan ook nog
in andere situaties opduiken. Zo kan bijvoorbeeld tijdens een gesprek ter voorbereiding
van een doopviering aan het licht komen, dat één of meerdere van de oudere
kinderen van hetzelfde gezin niet in een katholieke parochie werden gedoopt,
maar in een andere religieuze gemeenschap of met beroep op een rituelenbureau.
Ook in dit geval is er eerst een gesprek nodig met de ouders om hun keuze uit
te klaren.
4. Wanneer
de ouders de beslissing hebben genomen hun kind te laten opnemen in de
volledige gemeenschap van de katholieke Kerk, stuurt de pastoor een
invulformulier met de concrete gegevens van de kandidaat, samen met het
doopbewijs en hun motivatie, naar de bisschop, om zijn goedkeuring te
verkrijgen. Na het akkoord van de bisschop wordt dit formulier terug bezorgd
aan de pastoor. Nadat de opname heeft plaats gehad dient het aangevulde
formulier teruggestuurd te worden naar het bisdom. Daar worden alle gegevens
bewaard in een afzonderlijk register. Dezelfde gegevens worden genoteerd in het
doopregister van de woonplaats van de ouders.
5. Soms
worden parochieverantwoordelijken door een medewerker van een rituelenbureau op
de hoogte gebracht van een door hem/haar toegediende doop, met de vraag om deze
doop in te schrijven in het doopregister van de parochie waar de ouders wonen.
Parochieverantwoordelijken kunnen niet ingaanop deze vraag tot inschrijving van
de doop in het doopregister. De pastoor van de parochie zal de ouders van de
dopeling daarover informeren.
6. De opname
in de volledige gemeenschap van de katholieke Kerk kan gebeuren in het kader van
een parochiale eucharistieviering, op zondag of tijdens de week. Daar blijkt
immers het sterkst hoe nauw de sacramenten en de kerkelijke gemeenschap van
gelovigen met elkaar verweven zijn.
7. Het kind
wordt bij de opname vergezeld van een borg, d.w.z. iemand die bij de
begeleiding en voorbereiding een belangrijke rol heeft gespeeld; het is
mogelijk dat er twee borgen optreden
De Vlaamse bisschoppen