De lang verwachte gast
(kerstverhaal door Gui Nijs)
Mist
hangt als geronnen melk tussen de takken. De lichtjes van de kerstboom op het terras
lijken in zijdepapier verpakt. Met haar voorhoofd tegen de ruit kijkt Denise
uit over de keurig opgeruimde tuin. De kou doet goed aan haar vermoeide
hoofd. In die twintig jaar dat ze directeur is van rustoord ‘Villa
Avondrood’ heeft ze nooit zo een hectische tijd beleefd. Ook hier heeft het
coronavirus toegeslagen. Een paar van je vertrouwde gasten op hun buik aan de
beademing weggevoerd zien worden heeft er fel ingehakt. En dan de voortdurende
zorg van de niet-aangestoken bewoners en het personeel…
De
gedachten van Denise, mevrouw Denise zoals ze zich in het woon-zorgcentrum laat
noemen, vliegen de verdiepingen langs. Het is in deze vreemde tijd voor mensen
op leeftijd een beveiligde plek in de rondom razende wereld. De plaatsen in het
zorgcentrum zijn dan ook erg begeerd. Meestal kom je er maar in op
voorspraak van de leden van de beheerraad. Daardoor kan ze bogen op een wat
beter publiek. Op dit ogenblik heeft ze maar één kamer vrij.
Denise
heeft hard voor dat succes gewerkt. Ze had niet de zorg voor een gezin en woont
in een studio naast haar bureau. Ook hier staat een kleine kerstboom. Boven het
stalletje met aftandse plaasteren beelden hangt de verkleurde banderol met de
tekst: ‘Vrede aan de mensen die hij liefheeft’. “Als er een kind geboren wordt
omdat het de mensen graag wil zien, zal ik dat elk jaar met plezier in de
kribbe etaleren” denkt ze. Eerst twijfelde ze eraan of ze het versieren van het
rustoord niet zozo zou laten. Maar het leven moet gevierd worden! Sparrentakken
vol gouden strikjes, rode kerststerren en glinsterende slingers fleuren de
winterdagen van de bewoners op. Ze tasten voor hun logies diep in de buidel en
voor wat, hoort wat.
Alles
ziet er hier piekfijn uit. Dat geeft Denise het voldane gevoel tegen
moeilijkheden opgewassen te zijn. Zelfs nu tram zes er stilletjes aankomt en
het pensioen wenkt, heeft ze het nodig zichzelf af en toe een schouderklopje te
geven. Haar levenswerk in de steek laten, daar denkt ze nog lang niet aan. In
de loop van de jaren is haar job haar hobby geworden en daarbij, ze heeft geen
partner. Nochtans hadden tal van mannen een boontje voor deze slanke, frisse
vrouw met haar mooie ogen en haar vriendelijke lach. Maar telkens twijfelde ze.
“Ik geloof dat een gezin niets voor mij is” dacht ze “ik moet kunnen bezig
zijn, mij verantwoordelijk voelen voor veel mensen.” “Misschien” denkt ze
“moest het met Eric geweest zijn en wij beiden wat jonger, dan zou het
waarschijnlijk wel geklikt hebben.”
Ze
droomt even weg. Eric uit het notarishuis, te laat geboren uit te oude ouders,
die heimelijk het tuinpoortje uitglipte en waarmee ze door weiden en bossen
slenterde. Een prille kameraadschap die later onvermoed open bloeide tot
kalverliefde en een eerste zoen. Zelfs toen hij studeerde en zij
leerling-verpleegster was, bleven ze mekaar zien. Tot de toevallige ontmoeting,
met daarbij scherpe, krenkende woorden van de notarisvrouw, haar diep
kwetste. Na een denigrerend bezoek van het notarisechtpaar aan haar
ouders werd ze verbannen naar een afgelegen dorp bij haar grootmoeder.
Eric
was uit haar leven verdwenen. Waar hij naartoe was gegaan, wist ze niet. Alleen
dat hij na hun breuk geweigerd had om verder te studeren en naar het buitenland
was vertrokken. In die tientallen jaren had ze van hem, zelfs over hem niets
meer gehoord.
“Wat
kan het leven soms raar lopen.” mijmert ze. Door voorspraak van een familielid
kon ze beginnen als aspirant-verpleegster in een groot Brussels ziekenhuis. Een
werkkring die volledig paste bij haar vrolijke, levenslustige natuur. De
hoofdgeneesheer zag wel wat in die dynamische, hard zorgende jonge medewerkster
en zette haar aan om een diploma ziekenhuismanagement te halen. Werken, cursus
lopen, studeren. Het waren harde, lange dagen en vaak heel korte nachten. Maar
ze had het doorworsteld en was achteraf fier op zichzelf. Een patiënt, die lang
op haar afdeling verpleegd was, bezorgde haar de betrekking als hoofd van
‘Villa Avondrood.’
Ongeduldig schuift Denise het stapeltje correspondentie weg en
zet de computer aan. Op het scherm weerkaatsen de lichtjes van de kerstboom,
maar ze ziet ze niet. Vreemd hoe bij de gedachten aan Eric alle details weer
bovenkomen. En dan was ze er nog zo van overtuigd dat ze al die herinneringen
achter zich had gelaten ! Ze kijkt met weemoed naar de foto van haar ouderlijk
huis met de achterweg, die als blijvend aandenken in haar kantoor hangt. Wat
een mooie tijd, maar die is nu onherroepelijk voorbij.
Tegen
lunchtijd loopt ze alweer goedgemutst de eetzaal in. Eén na één druppelen
haar bewoners binnen. Mijn gasten noemt Denise ze vaak: Leontine, die altijd
haar breiwerk meesleept, Frans met zijn gevoelige neus, die ’s nachts soms
brand ruikt ook al is er niets gebeurd, Gilberte, die
in paniek van alles kwijt raakt om het dan na lang zoeken terug te vinden in
haar eigen kamer, Louis die als een dikbuikige baron plechtig door de gangen
schrijdt en dan zijn er nog Raymond en Louisa, waarvan ze veronderstelt
dat er iets liefdevol groeit tussen die twee.
Ach,
ze kent ze allemaal en ze heeft ze stuk voor stuk in haar hart gesloten. Als ze
weer van iemand afscheid moet nemen, heeft ze enkele dagen rouwtijd nodig.
In
de week voor Kerstmis voelt Denise de sfeer elk jaar inniger worden. De
bewoners vinden mekaar meer dan anders. Ze vertellen vertrouwelijkheden
die ze nooit eerder bespraken.
Denise
zit aan haar bureau en verwerkt weer een stapel administratie. “Als je voor een
zorgberoep kiest, vertellen ze er je nooit bij dat je elke dag uren lang
opgeslorpt wordt door papier en cijfers.” mompelt ze. “Vooruit maar, à la guerre comme à la guerre.”
Bovenop
de stapel post ligt een brief van de beheerraad. Dat gebeurt maar zelden.
Meestal worden de contacten afgehandeld via de computer of de telefoon. Wat
onzeker draait Denise de omslag een paar keer om voor ze hem openritst.
Onmiddellijk valt haar oog op de hoofding ‘Ministère des Affaires étrangères’ en de rode stempel ernaast ‘Secret’.
Geschrokken opent ze de begeleidende brief van de Beheerraad. Die meldt haar
dat “de heer Enrique de Mora tot nader orde dient
opgenomen te worden in ‘Villa Avondrood’ en dit met uiterste discretie.” Denise
schrikt. “Enrique de Mora, dat klinkt Spaans” denkt
ze. “ Heette onze vroegere koningin zo ook niet? Ze gaan mij hier toch niet
opzadelen met een mislopen Spaanse edelman zeker?”
Gejaagd
haalt ze weer het eerste document tevoorschijn. Onderaan staan nog drie
stempels: van het ministerie, van de dienst Vreemdelingen en van de Verenigde
Naties. Ze snapt er helemaal niks van. Maar als een goede soldaat zal ze geen
vragen stellen en de aanvraag met grote discretie behandelen.
Dat
belet haar niet om ’s avonds de naam ‘Enrique de
Mora’ te googelen. Maar helemaal niets, geen enkele aanwijzing.
Een
dag later brengt een anonieme vrachtwagen wat sobere meubels en twee
dossierkasten. Op nieuwsgierige vragen moet Denise het antwoord schuldig
blijven.
Drie
dagen voor Kerstmis al heel vroeg staat hij daar plots. Al zijn bagage zit in
een versleten bruine draagtas. Hij oogt erg moe. Zijn kleren zien er
onopvallend, vaak gedragen uit. Zijn haar, weelderig lang met ‘silverwings’ aan de slapen harmonieert met het peper en
zout van zijn stoppelbaard. Hij is mager, met ingevallen wangen en een sterk
getaande huidskleur. “Een typische Spanjaard.” denkt Denise. Die bruine ogen
met dat gouden randje rond de iris maken hem wel speciaal. Maar verder let ze
daar niet op.
Als
directrice houdt ze eraan elke nieuwe bewoner persoonlijk te verwelkomen.
“Hartelijk welkom in Villa Avondrood.” zegt ze. “Hebt u geen honger?” “Bedankt,
ik heb al iets gegeten in de luchthaven.” antwoordt hij in quasi vlekkeloos
Nederlands met een licht vreemd accent, dat ze niet thuis kan wijzen. “Dan laat
ik u uw kamer zien, u mag mij volgen. ” gaat Denise voort “Maar kan ik uw
identiteitspapieren hebben, dan zal ik alle formaliteiten afwerken?
Vanavond of ten laatste morgen mag u ze terug komen halen in mijn bureau.” In
zijn kamer haalt hij een internationaal paspoort tevoorschijn. “Haast je maar
niet, ik wil een paar dagen uitslapen. Ik kom ook niet eten. Goeiedag.” Daarmee
trekt hij vlug de deur dicht voor een verbaasde directrice.
Het paspoort van de nieuwe bewoner geeft weinig geheimen prijs.
Het is nog maar recent uitgereikt in Brussel en heeft alleen een uitgaande
stempel van Turkije. Enrique de Mora zou geboren zijn
in Marigold, de hoofdstad van de Franse Antillen en
heeft haar leeftijd. Toch merkwaardig dat hij zich zo vlot kan uitdrukken in
het Nederlands.
De
drukte van de dag voor Kerstmis laat haar niet toe daar verder over te
piekeren. Alles moet immers pico bello in orde zijn: het speciaal poetsen van
de eetzaal, het kerstdiner van vanavond, het versieren van de tafels, de
tafelindeling per twee of per vier, het kleine cadeautje voor elke bewoner, de
gelegenheidsmuziek. Alhoewel zij uitstekend personeel heeft, houdt de
directrice er aan om nog eens alles na te lopen.
Kerstavond.
Net als haar gasten heeft Denise zich feestelijk uitgedost voor het diner. Maar
haar zesde zintuig ontgaat geen enkele onvolkomenheid. Daardoor merkt ze
onmiddellijk dat Enrique alleen aan een tafeltje zit.
Ze zal hem straks even voorstellen om het ijs te breken. Met een wit hemd en
een keurig jasje lijkt hij helemaal niet op die luizige zwerver die hier twee
dagen geleden aanspoelde. De rust heeft hem duidelijk goed gedaan. Misschien
kan ze iemand vragen om hem straks wat gezelschap te houden of gaat ze zelf
eens langs. Voor het kerstdiner heeft de keukenploeg zichzelf overtroffen. Een
violist en een jonge fluitiste zorgen voor een knusse kerstsfeer. Als de
cadeautjes worden uitgedeeld, beleven de meeste bewoners weer hun kinderlijke
pakjestijd.
Denise
glundert als ze van tafel tot tafel gaat en overal complimentjes krijgt.
Schoorvoetend zijn intussen een paar bewoners met Enrique
komen kennis maken. Toch merkt ze dat hij wat terughoudend is in zijn
contacten. Als ze weer eens langs komt vraagt hij:
“Mevrouw de directeur, als u kans ziet om u straks vrij te maken, loop ik even
aan om mijn paspoort op te halen. Past u dat?” “Om elf uur moet het
lukken”
Denise
zit te gniffelen achter haar bureau. De meeste mensen zouden haar gek verklaren
om kerstavond op haar eentje zitten te werken. Ze kleurt zelf bij haar eigen
situatie. “Hoe kan je als vrouw op leeftijd nog kinderlijk blij zijn als je mensen gelukkig maakt?” Een krachtige klop
op de deur haalt haar van haar roze wolk. Voor ze binnen heeft kunnen roepen,
staat Enrique al in de kamer. “Neemt u plaats.”
Ze doet teken met haar hand, terwijl de andere hand tussen de mapjes het zijne
zoekt. Omdat Denise geen geschuifel van een stoel hoort, kijkt ze op. Hij staat
daar als een bronzen beeld, vastgeklonken aan de rugleuning van de stoel, gebiologeerd starend naar de muur achter haar.
Als ze zich even omdraait, ontwaakt hij blijkbaar uit zijn extase. “Is dat jouw
huis?” krijgt hij met moeite over zijn lippen. “Met dat achterafstraatje en het
poortje?” Dan dwalen zijn ogen af naar haar gezicht: “Ben jij dan Denise, mijn
Denise?” Haar voeten voelen zo onvast aan dat ze niet durft te bewegen. Is dit
een schim uit een vroeger leven? “Ben jij dan Eric?” murmelt ze. Hoe ze er
geraakt zijn, weet achteraf geen van beide, maar plots liggen ze in mekaars
armen. “Ik heb zo lang naar je gewacht. Waar heb jij al die tijd toch
gestoken?” zucht Denise die als eerste haar stem terugvindt. “Dat is een lang
verhaal” lacht Eric. “Ik ben tientallen jaren voor de Verenigde Naties
vredesbemiddelaar geweest in oorlogsgebied. Niet alleen op conferenties maar
ook in het veld tussen de strijdende partijen. Ondanks een mandaat werd dat
niet altijd in dank afgenomen. Ik ben wel eens in de gevangenis beland, moest
het land uitvluchten of onderduiken als men het op mijn leven had gemunt.
Wanneer het te precair werd, kreeg ik weer een andere identiteit en moest ik
mij en tijdje gedeisd houden. Maar nu ik jou heb weergevonden laat ik de wereld
van avontuur, oorlog en gevaar achter mij. Ik laat je nooit meer los!”
De
kaarsen zijn al één voor één vanzelf gedoofd als ze nog zitten te praten, zo
dicht bij mekaar dat ‘zijn’ en ‘haar’ leven nu ‘ons’ leven is geworden. Om 12
uur horen ze de klokken van de hoofdkerk luiden. “Zalig Kerstmis” wensen ze
mekaar toe, voor het eerst met een lange zoen.
Als
ze uiteindelijk op haar kamer geraakt, wast ze eerst haar handen en haar verhit
gezicht. Eric, ze kan er nog niet bij. Erg gelovig is ze nooit geweest, het
wonder van Kerstmis hield ze voor een sprookje tot het haar zelf overkwam. Maar
nu weet ze het zeker. Ja, het kerstwonder bestaat echt.
Kerstmis
2020
Gui
Nijs