Kerstverhaal: De kip of het ei?
Was er eerst het ei? Of toch de kip?
Neen, het ei. Ze weet het zeker als ze vertederd naar Marc
kijkt, die in de zetel ligt te dutten. Snurken doet hij niet, beweert hij zelf.
Alleen luidruchtig ademen.
“Opstaan luiwammes
!” roept ze, terwijl ze zachtjes aan zijn voeten kietelt. “Met de geur
van verse koffie, mag je mij altijd wakker maken.” antwoordt hij met een
slaapstem. “Dat schilderij zou je best van die muur naar die muur verhangen.”
wijst hij. Het obligaat trucje dat hij gebruikt om zich ongegeneerd uit te kunnen
rekken, laat hen telkens opnieuw schaterlachen.
Het doet hem deugd. Na de dood van
zijn vrouw, nu al bijna elf jaar geleden, was hij bang dat er in zijn leven
niet veel meer zou gelachen worden. Niet dat zijn huwelijk zo een pretboel was.
Hij leerde haar kennen als stagiaire in de school waar hij al een paar jaar
Duitse les gaf. Hij zag wel iets in dat fręle, wat verlegen
meisje. Een jaar later waren ze getrouwd, bouwden een fermette in een toen nog
groene randgemeente en bereidden zich in alle voortvarendheid voor op hun
eerste kras. Kinderen zouden het leven in hun strikt geprogrammeerd gezinnetje
in wanorde brengen. Dus kwamen er geen. Ook geen hond of kat.
Ze leefden een gezapig leven, gingen
vaak met vakantie, als het niet te avontuurlijk was tenminste en werden samen
bejaard en grijs. Hij trok zich vooral terug tussen zijn boeken. Zij leek
gegoten uit de mal van de middelmatigheid waaruit wel meer onderwijsmensen zijn
gemaakt: uiterst plichtbewust, volgzaam, gezagsgetrouw, elk jaar wat meer
vergroeid met haar vak en haar leerlingen, maar o, zo weinig creatief. In de jaren van eenzijdige passie kreeg de
liefde geen kans om zich te verdiepen.
“Als je met de trein reist, moet je
minstens twee stations kennen.” bedacht hij vaak. Hij wilde blijven ontdekken.
Een afgebot leven, daar had hij geen talent voor. De
zin om schoonheid te beleven en te delen bood hem enige stimulans om niet in
alledaagsheid te verzeilen.
Zij had erg uitgekeken naar haar
pensioenleeftijd. Minder dan een jaar later liep hij achter haar kist, richting
kerkhof. Er waren weinig vrienden die hem volgden. Hij verkocht de fermette aan
een stel met jonge kinderen en zocht zich een flat in het centrum van de stad.
Terug tussen de mensen! Dat gaf hem de gelegenheid om geregeld een koffietje te
gaan drinken met zijn vroegere collega’s. Na een tijdje merkte hij hoe weinig
je mekaar nog te vertellen hebt. Alleen met een vriend-kunstschilder kon hij
diepgaande gesprekken voeren en ginnegappend kijken naar de flanerende dames
die passeerden.
De geschiedenis werpt een blik
opzij. December sluipt naar putje winter. Marc legt de laatste hand aan de
kerstversiering. Ook toen hij alleen viel, is hij goed voor zichzelf blijven
zorgen: netjes gekleed, eten koken met een wijntje, gezelligheid in huis.
Een kordate klop op de deur. Van het
verschieten laat Marc bijna een kerstbal uit zijn handen glippen. Voor de deur
staat een vrouw. Het eerste wat hem opvalt, zijn haar kwetsbare goudkleurige
sandaaltjes. Verwonderd klimmen zijn ogen verder. Haar grijze manen, die naar
alle richtingen uitschieten, heeft ze geprobeerd te fatsoeneren met een grote
grijpspeld. Op haar jukbeen is een veeg bloem achtergebleven en op haar handen
flardjes deeg. “Goedemiddag, ik ben Babs, de buurvrouw van schuin tegenover.”
Hij kent haar wel. Kennen is veel gezegd. Ze hebben wel eens samen in de lift gestaan
en een groet gemompeld. Hij weet zelfs dat ze A. Cohen heet, omdat een brief
voor haar per abuis in zijn bus was terechtgekomen. Maar dat is het dan ook.
“Sorry, dat ik even stoor. Het is
een traditie dat ik elk jaar rond Kerstmis wafels bak en nu heb ik een ei te
weinig. Kan jij er mij misschien eentje lenen?”
Voor hij het goed beseft, staat Marc
voor haar met een ei in zijn handen. “Bedankt. Tot straks buurman, jij de
koffie, ik de wafels.” en weg is ze. Door zijn feeling voor dialecten en haar
vlotte branie plaatst hij haar afkomst resoluut in de buurt van de grootste
Vlaamse havenmetropool.
Klokslag drie staat ze daar met een
berg wafels en een ei. Daarop heeft ze een versierde kerstboom getekend. “Is de
koffie klaar?” vraagt ze heel direct. Hij heeft de tafel netjes gedekt en
daarvoor het bijna ongebruikt trouwservies nog eens uit de kast gehaald. “Je
hebt het mooi gegarnierd voor kerst.” zegt ze. Dat woord heeft hij al lang niet
meer gehoord. De ongedwongen babbel en nog eens voor iemand kunnen te zorgen,
doen hem duidelijk deugd. Alleen moet hij soms wat wennen aan haar wervelende
stijl. Spontaan neemt ze weer het initiatief over. “Bedankt buurman. Morgen ben ik er
niet, maar overmorgen bij mij. Anders raken de wafels nooit op. “
Twee dagen later staat hij bij haar
voor de deur met een bloemetje. “Welkom buurman. Bedankt, maar dat was echt
niet nodig.” stelt ze hem onmiddellijk op zijn gemak. Met haar veelkleurige,
artistieke blouse komt ze er goed voor. Ze is een van die vrouwen die mooi oud
is geworden: nog slank, beweeglijk en met een gezonde blos, zonder veel
make-up.
Het interieur van haar flat lijkt
rechtstreeks te komen uit een glossy decoratiemagazine: strak gelijnd in zwart
en wit met hier en daar een toets warm rood. Zelfs de
sobere kerstversiering lijkt volkomen geďntegreerd. Op de tafel een wit design servies. Alleen de
geelbruine wafels geven een wat ordinaire toets, maar spreken van welkom. “Wat
een klasse! denkt Marc blij verrast. Zo had hij haar
niet ingeschat.
“Genoeg gemeneerd en gemevrouwd.”
neemt ze weer het initiatief
“ Ik ben Babs.” “Ik ben Marc, aangenaam.” En daarmee sluiten ze
de formele kennismaking
af. “Ik kan je naam niet zo goed plaatsen. Babs? Maar op je
brievenbus staat ‘A.
Cohen’.” “Babs is mijn roepnaam, mijn officiële Joodse voornaam is Aylin.” “Met je familienaam en je Antwerps accent wist ik
je dan wel een plaats te geven. Behoor je tot de Joodse gemeenschap? Mijn
excuses als je mij te nieuwsgiering vindt.” “ Dat is
een heel lang verhaal. Als ik je dat wil vertellen, kan je best een halve dag
uittrekken.” antwoordt ze als ze weer koffie bijschenkt. “Neem nog een wafel.” “Mijn agenda voor
vandaag is blanco, ik zal met veel belangstelling luisteren.”
Het begon voor mij in 1942. Maar
eigenlijk begon het kort na de Eerste Wereldoorlog toen mijn grootvader
vluchtte uit het Poolse Wroclaw voor de armoede en de pogroms tegen de Joden.
Zo belandde onze familie in Antwerpen. Mijn vader Jacob Cohen werkte er als
bediende in een scheepvaartbedrijf. Toen in 1939 het antisemitisme steeds meer
opgang maakte, wilde de hele familie voor een tweede keer op de vlucht. Deze
keer naar Amerika. Maar de oorlog stak daar een stokje voor. Mijn grootvader
heeft het niet lang overleefd.
Door de verhalen in onze familie
waren we zeer alert voor wat er kon gebeuren. Met onze gele Jodenster waren we
een gemakkelijk doelwit voor spot en geweld. Ik was nog geen zes en moest dus
geen gele ster dragen, maar omdat ik vaak de trui van mijn oudere zus droeg,
wist iedereen in de buurt wie ik was. Toen de Antwerpse politie de Duitsers
ging helpen om de Joden op te pakken, werd het bijzonder link. Daarom sommeerde
mijn vader ons: “Als je op straat bent en je ziet dat soldaten of agenten in
ons huis een razzia houden, kom niet naar binnen maar ga rustig zo ver mogelijk
weg tot niemand je nog herkent.”
“Het was augustus en vakantie. Ik
speelde met andere kinderen op straat. Opeens werd de weg van twee kanten
afgesloten en kwamen gewapende soldaten met agenten in de richting van ons
huis. Al was ik amper vier, ik
herinnerde mij maar al te goed de richtlijnen van mijn vader. Aan het eind van
de straat stond een camion met open laadbak groenten te leveren in een winkel.
Er was geharrewar, geroep en lawaai. Als in een reflex ben ik in die laadbak
geklommen. De groenteman begreep onmiddellijk de situatie, duwde mij neer,
gooide enkele lege jutezakken op mij en daar bovenop een hele berg prei. Zo
raakte ik uit de stad. Ik heb drie dagen lang naar prei gestonken.” Ze lacht.
“Amai, jij bent een kloeke. Was je dan niet bang?” “We hadden al zoveel
meegemaakt, altijd in wisselende omstandigheden, dat je op een bepaald ogenblik
gaat handelen vanuit automatische piloot.”
“Ik was dan wel gered, maar mijn
ouders, broer en zussen heb ik nooit meer teruggezien.” Langzaam wordt haar
stem donker en hees. Het grijpt haar enorm aan. “Later zag ik hun naam in het
vernietigingskamp van Auschwitz-Birkenau.” Nu klapt
ze dicht en wordt het heel stil. Vriendschappelijk legt Marc zijn hand op haar
schouder. “Ik zou een andere keer willen verder vertellen.” zegt ze stilletjes.
Marc knikt begrijpend. Bij de deur houdt hij haar hand nog even langer vast.
Weer twee dagen later staan ze
toevallig ’s morgens samen in de lift. “Goed geslapen? Het was nogal heftig.”
vraagt Marc. “Niet veel. De balken onder mijn ogen waren de volgende ochtend
sterk genoeg om een dak te stutten. maar nu gaat het
weer. En je weet het, er zijn nog wafels.” “Het is mijn beurt. Ik koop wel iets
om te knabbelen. Heb jij niet graag iets anders om te drinken? “ “Aqua pompa” zegt ze lachend.
”Drie uur” en verdwijnt in haar flat.
Als ze na de middag weer
samenzitten, vraagt ze heel zakelijk: “ Waar waren we
gebleven?” Ze pikt de draad weer op. “Eens op het tuindersbedrijf deed iedereen
of mijn komst de gewoonste zaak van de wereld was. Ik kreeg andere kleren, een
strik in mijn haar en schoof met de andere kinderen mee aan tafel. Alleen toen
iedereen naar bed was, trok de vrouw mij nog even dicht tegen zich aan. “Meisje”
zei ze, “je bent veilig hier geraakt, maar we kunnen je hier niet houden. Bijna
dagelijks komen vrachtwagens van het leger om groenten te laden en een nieuw
gezicht zou te fel opvallen. Morgenvroeg brengt mijn man je met de camion naar de boerderij van
mijn zus en haar man. Ze wonen in een afgelegen gehucht in de Kempen, waar
zelden iemand vreemd langskomt. Daar ben je een tijdje veilig tot je weer naar
de stad kunt.
“We vertrokken toen het nog donker
was” “Als we controle krijgen, hou jij je maar stilletjes onder dat deken en je
doet alsof je slaapt. Ik vertel ze wel dat we op weg zijn naar de vroegmarkt.” “We moesten maar één keer stoppen en ik voelde
een zaklamp over mijn gezicht schijnen. Ik hield mijn adem in tot ik ‘fahren’ hoorde en de motor weer aansloeg.” “Voor een kind
van vier, vijf jaar moet dat toch een traumatische ervaring zijn geweest.”
merkt Marc op. “Ook als kind leef je op adrenaline, maar dat woord kenden we
toen nog niet. De weerslag volgt jaren later pas.”
“Bij pleegmoeder Barbara werd ik met
moederlijke zorg en liefde opgenomen, precies alsof ik haar eigen dochter was.
De warmte die van die vrouw uitging, ervaar ik nu nog als ik even mijn ogen
sluit. Begrijp je nu waarom ik de naam Babs als roepnaam heb gekozen? Elke avond met een volle buik gaan slapen was
na twee rantsoenjaren een onbeschrijflijke luxe. Ik was de jongste van de hoop
en liep op de boerderij onbekommerd met de anderen mee. Als ze naar school
waren, werd ik als ‘kind alleen’ gekoesterd en verwend. Heel zelden, maar dat
hoorde ik later pas, kwam iemand uit de familie het karige rantsoen wat
aanvullen.” “Nu je het zegt, wij hadden in die streek ook verre familie van
mijn vader zaliger, waar hij als de nood nijpend was, wat etenswaar ging
bijhalen.” vult Marc aan. “ “ Als er in het gehucht
toch iemand vroeg wie ik was, noemde mijn pleegmoeder mij Agneske,
een dochtertje van een nicht uit Antwerpen. Ze deed er alles voor om mij in de
luwte te laten. Om mijn donker haar te bleken, haalde ze bij de plaatselijke
brouwer wat verzuurd bier, goot er nog azijn bij en waste daarmee mijn haar.
Toen ik helemaal ingeburgerd was, zette mijn pleegmoeder mij achteraan op de
fiets om mij naar de zusterschool te brengen. De andere kinderen moesten bijna
een uur te voet gaan. Om mij in de school te kunnen inschrijven, werd ik
gedoopt als Agnes en ingeschreven onder de naam van mijn pleegouders. Het was
een hele aanpassing: bijbelverhalen met God, heiligen
en engelen waren totaal nieuw voor mij. Ik snapte er niet veel van. Alleen het
kerstverhaal, het enig godsdienstige feest dat dicht staat bij de mensen, daar
kon ik als kind enigszins bij. Misschien ook omdat ik bij de kerstviering
Moeder Maria mocht spelen. Dat heeft zo een diepe indruk op mij gemaakt dat de
voorliefde voor de kersttijd nooit meer is verdwenen. “Vooral door het bakken
van wafels.” plaagt Marc. “Ik gebruik nog altijd het recept van moeder Barbara.
En waren ze niet lekker?” prikt ze terug.
“En dan nu koffie en taart en… wafels… en aqua pompa.
“ lacht Marc.
Terwijl ze genieten van hun kopje
troost en van mekaars gezelschap, informeert Marc grappend: “En Babs, hebben de
nonnetjes je kunnen bekeren tot het ware geloof ?” “Ik
heb nog wel mijn eerste communie gedaan, maar mijn leven heeft er anders over
beslist. Zowel voor mijn pleegouders als voor de zusters heb ik enorm veel
respect overgehouden. Ik heb achteraf nog heel lang contact gehouden. Zich op
gevaar van de ergste sanctie ontfermen over een vreemd kind, dat zal zeker in
de Vlaams-christelijke cultuur gezeten hebben. Spijtig dat ik dat de laatste
jaren zo zie verdampen.”
“Maar na de oorlog ben ik in
Antwerpen bij een zus van mijn moeder gaan wonen. Veel families zijn toen uit
noodzaak opnieuw samengesteld. Haar man werkte in ‘de diamant’ en zo ben ik
opgegroeid in een gematigd Joodse traditie. Daardoor ben ik een mutant, een
product van twee culturen. Ik hou me niet aan alle regels van de traditie
waaruit ik voortkom, toch heb ik het recht die traditie mee vorm te geven voor
de volgende generatie. Moeilijk heb ik het alleen om de onzin van mensen te
slikken die altijd naar structuren verwijzen. Daarom voel ik me nu eerder half
Joods, half zenboeddhist.
“Ik vraag het je maar” polst Marc
voorzichtig “ omdat het kersttafereel bij jou zich beperkt tot twee strak
gestileerde figuren met een kaarsje ervoor.” Babs begint onbedaarlijk te
lachen. “Jou ontgaat ook niets. Jij bent toch niet van de staatsveiligheid of zo ? Toen de beelden in de kersttijd in mijn galerij
stonden, hebben vingervlugge bezoekers het kindje geschaakt. Ik wacht nog naar
een vraag om losgeld.” giert ze het uit. “Hoe ik ook heb gezocht, nooit heb ik
dat unieke stuk kunnen vervangen. ”
“Genoteerd” denkt Marc. Hij heeft
vroeger wat aan houtsnijden gedaan en dat moet met overschotjes uit de kelder
te fixen zijn. Dat wordt een pičce unique ŕ la Marc. Hij zou haar gezicht al willen zien.
De volgende morgen al vroeg duikelt
Marc de kelder in. Hij moet diep in zijn kasten rommelen om te vinden wat hij
nodig heeft. Die avonduren als kind in het atelier van kunstenaar Jef Vaes hebben dan toch hun nut nagelaten. Hij hakt, snijdt,
schuurt polijst en schildert met een vorm van gedrevenheid die hij lang niet
meer heeft gekend. Is het uit pure vriendschap of is die vlotte Antwerpse meer
voor hem beginnen te betekenen? Hij is
opgelucht als hij een berichtje van haar ontdekt: “Vanavond kerstavond. Nodig
eens een eenzame uit. Voor een hapje. Bij mij om zeven uur.” Zonder franje
zoals steeds.
Het is alsof een machinerie in gang
wordt gezet. Hij zou eigenlijk naar de kapper moeten, wat moet hij meenemen,
een net pak aantrekken of toch maar een pull, een das of open hemd, een fles of
bloemen, waar haal ik geschenkpapier, waar een kaartje ?
Het is kerstavond voor hij er erg in
heeft. ‘Heiligabend’, noemen de Duitsers dat zo mooi.
De schetterende kerstverlichting van de winkels lijkt plots alleen intiem licht
te geven. Om zeven uur staat hij voor haar deur met een net pak, zonder das en
in zijn hand een fles betere wijn. Ze begroet hem met een uitnodigende
glimlach. Wat ziet ze er erg elegant uit in haar zilverkleurig getailleerd
kleedje. Een geföhnde lok , die haar linkeroog half
overschaduwt, geeft haar iets mysterieus. “Welkom Marc” zegt ze “ en houdt veelbetekenend zijn hand even langer vast. “Een
cadeautje was echt niet nodig geweest.” “Maar wel verdiend voor zo een fijne
uitnodiging.” repliceert Marc gevat. “Dat zal je nog moeten afwachten tot je
het eten hebt geproefd.” Ze heeft voor een lekkere, gezellige maaltijd gezorgd,
al bekent ze lachend dat de traiteur ook een handje heeft toegestoken.
Wijn maakt de tongen wat losser.
Marc vertelt over zijn gestorven vrouw en dat hij nu al elf jaar alleen is. “Ik
werd een zoekende geest die zijn geluk haalde uit alleen zitten en niets doen.
Nu wil ik het terug vinden, ook al zoek ik niet echt iets.”
mijmert
hij. Ook Babs licht een stukje van haar doopceel. “Ik was getrouwd met een
Joodse man, maar wat ik niet wist, was dat hij in dienst was van de staat
Israël. Een zestal maanden later is hij bij een aanslag om het leven gekomen.
Meer dan een jaar na zijn dood kende ik hem pas echt. Ik ben dan maar om den
brode begonnen met een galerij, vooral moderne kunst van jonge belovende
kunstenaars. Ik heb later nog een relatie gehad met een gescheiden man, maar ik wilde
bewust niet beginnen aan geplakte gezinnen met pendelende kinderen, gewoon om
de economie dubbel te laten draaien. Daarvoor was mijn onafhankelijkheid mij te
lief.”
Vlak voor het dessert haalt Marc nog
een klein pakje uit zijn zak. “Dit heb ik speciaal voor jou meegebracht.” zegt
hij. Zenuwachtige vingers halen het geschenkpapier er af. “Dat is het
dierbaarste cadeau dat ik ooit heb gekregen en getekend met de M van de
scheppende kunstenaar.” voegt ze er ontroerd aan toe. Het gestileerd wiegje met een nauwelijks gemarkeerd
kinderhoofdje wordt plechtig tussen de twee kerstfiguren geďnstalleerd. Wat glinstert daar opeens in
haar ooghoek?
Ze zitten dicht tegen mekaar in de
zetel. Zo dicht dat hij de bolling van haar billen voelt. Het is net of ze in
een bad van warmte en begrip zijn ondergedompeld. Marc heeft daar onbewust
altijd naar verlangd. De wens is wel eens vaker de vader van de gedachte.
Gebeurt nu voor hem het kerstwonder waarover je zo vaak leest?
En hoe moet het nu verder? Ze zal uit zichzelf haar armen niet om hem
heen slaan of zijn hand nemen. Hoogstens met nieuwjaar een klein kusbeweginkje
in de lucht. Maar dit is een begin.
Begint niet alles met een ei of is
het toch met een kip?
Gui G. Nijs
Kerstmis 2022